Jan van Bakel.



VF-Pamflet - 1986


Terug naar hoofdmenu

Eén van de dingen in onze gecompliceerde moderne maatschappij waaromtrent menselijke kennis tekortschiet, zodanig dat een definitief oordeel nauwelijks bereikbaar is, is de VF (in het vervolg: voorwaardelijke financiering). Het enige dat vooralsnog met zekerheid te weten valt is dat het gaat om een bureaucratisch mechanisme dat beschreven of bedrukt papier produceert met daarop in de vorm van de woorden ja en nee en korte spreuken als de onderzoekers zijn ongelijk van kwaliteit onvoorwaardelijk evaluerende opmerkingen in relatie tot onderzoekprogramma's van universitaire vakgroepen. We zouden dus misschien beter kunnen spreken, in plaats van over voorwaardelijke financiering, over OE (owee, onvoorwaardelijke evaluering).

Financiering

Wat we niet weten is wat de voorwaardelijke financiering te maken heeft met financiering. Het mechanisme is sinds enige jaren werkzaam, het heeft een hoog percentage positieve beoordelingen verspreid, allemaal in het geniep, maar alle betrokkenen, be- en veroordeelden, zijn nog in het genot van een uitkering met behoud van activiteiten. Niemand is nog ontslagen. Weliswaar is er geen geld gekomen, maar er is althans ook geen geld genomen. Alle relatie tot wat men zich voorstelt bij financiering is in geruststellende mate afwezig. Te beluisteren is wel dat aan het einde van de eerste periode die nu schijnt te lopen, aan de instellingen van wetenschappelijk onderwijs meegedeeld zal worden dat dit of dat onderzoeksproject, in eerste aanleg zwaar genoeg bevonden voor een positief advies, bij nader inzien, op grond van de output wellicht, toch als onvoldoende gewaardeerd wordt. Op grond waarvan in het volgende boekjaar de gelden bestemd voor de uitbetaling van betrokkenen, zullen worden afgehouden. Dat zal betekenen dat er bij de instelling ontslagen zullen vallen. Hoe dat zal kunnen gebeuren, met name of de gangbare ontslaggronden automatisch zullen worden uitgebreid, is onduidelijk. Het is niet helemaal denkbeeldig dat een ontslag op grond van een uitspraak van het ministerie, gekoppeld aan het resultaat van een vertrouwelijke procedure, kan worden aangevochten. Wat zullen dan overigens degenen in hun vuistje lachen wier onderzoek niet ter goedkeurig voor voorwaardelijke financiering voorgelegd was en zodoende ook niet afgekeurd kon worden. Of worden die, na afloop van die eerste evalueringsronde al helemaal automatisch ontslagen? Vreemd dat dat dan niet gebeurde toen hun voorstellen werden gemist. De fatale consekwentie moest toen immers al vaststaan. En wat te vrezen van de mogelijkheid dat het bestuur van de instelling, in verband met de vermoede hechte rechtspositie van vast aangestelden, in arren moede zal besluiten om de boze minister te gerieven met het ontslag van zomaar een aantal tijdelijk aangestelden? Het ligt wat voor de hand om de oplossing in die richting te zoeken. Het gaat niet helemaal geruisloos, maar tegenover iemand die tijdelijk aangesteld is hoef je nu eenmaal niks te garanderen of zelfs maar te argumenteren.

Hoe het ook zij, de instelling ziet zich op een of andere termijn via het mechanisme van de voorwaardelijke financiering wellicht ontdaan van een deel van haar onderzoekscapaciteit. Gelukkig maar dat de verantwoordelijkheid ligt bij boven verdenking staande gremia die in het diepste geheim, zonder lachen en op grond van niets anders dan persoonlijke deskundigheden, de minister de argumenten hebben aangereikt.

No nonsense

Hoe ziet het systeem eruit dat ontworpen is om het onderzoek in gewenste mate controleerbaar te maken? Heel eenvoudig: je laat iedereen uitleggen wat hij wil gaan onderzoeken, je roept een aantal vakgenoten van onbesproken gedrag en reputatie bij elkaar, afkomstig uit alle verschillende universiteiten maar natuurlijk de een nog meer gelijk dan de ander en sommigen in elk geval als de onmiskenbare goeroes van het vak en je laat ze ja en nee scoren voor de verschillende onderzoeksvoorstellen. Juist zoals in de klas zullen er een aantal onvoldoendes vallen. Nou en de getroffenen laat je dus door hun werkgever ontslaan. Om zeker te zijn dat alles goed loopt onttrek je het hele gebeuren aan de openbaarheid. Daardoor wordt het niet alleen een erg belangrijke zaak, maar bovendien streel je de ijdelheid van de leden van het gremium. Ze zullen niet aarzelen een aantal van hun collega's nauwgezet te diskwalificeren. De opdrachtgever, die zo goed weet hoe deskundig zij zijn, rekent daarop, die collega's, die eigenlijk, hoe aardig ze ook zijn, toch maar weinig te betekenen hebben, zullen er nooit van horen en voor je eigen carrière kan het in elk geval geen kwaad. Ze weten natuurlijk eigenlijk wel dat er een kans is dat alles op straat komt, maar, vooruit, absoluut zeker is dat niet. En door de spanning die dat met zich meebrengt worden ze helemaal optimaal geconditioneerd. Er ontstaat een samenzweerderige sfeer met na een paar dagen confidenties heen en weer, ons kent ons en het is eigenlijk maar goed dat wij dat doen. Alles wordt geformuleerd met een gemak als gold het iets onzichtbaars in een vacuum: niemand zou vermoeden dat ze over het werk van collega's spraken. Hun integriteit maakt ze wijs dat ze heel iets anders aan het doen zijn dan op bevel van een worstfabrikant schoon schip te maken in de republiek van de wetenschap waar ze zelf deel van uitmaken. Trouwens, republiek?

Er heerst een vage ontstemming in den lande over wat universiteiten allemaal doen. Ze houden zich maar bezig met onderwijs en wetenschapsbeoefening - zeggen ze - maar wat er naar buiten komt is veel geharrewar en geruzie. Op het gebied van bestuur heerst er permanent een soort chaos. De verdemocratisering heeft ze voor serieuze vakken als informatica in elk geval volkomen ongeschikt gemaakt. Over de kwaliteit van het werk zijn ze het vaak grondig oneens. Ze kibbelen onderling over scripties zogoed als over proefschriften. En wat een overbodigheden allemaal. Wat is dat nou: wijsbegeerte? Wat moeten we daarmee aan? Als de industrie er nou wat aan had, dat levert tenminste arbeidsplaatsen op en investeringen. Maar de industrie heeft er niks aan en niemand heeft er trouwens iets aan. Het onderwijs zelfs niet. Alle vakken die vroeger van belang waren zijn veranderd en daarna afgeschaft. Dat kun je toch vandaag aan de kinderen niet zien, dat het nou minder is dan vroeger? Laten we die universiteiten maar eens. Zulke gedachten druppelen van het gewone volk geleidelijk omlaag tot bij de minister en die gaat er wat mee doen. No nonsense, gewoon maar eens wat mee doen. We zullen die universiteiten wel eens even. En je zult zien dat we ze daaraan zelf nog heel aardig kunnen laten meewerken ook. Als je ze maar weet aan te spreken op een manier die ze verstaan. Door de nood van de omstandigheden zijn ze van binnen al behoorlijk geperverteerd. Ze doen gewoon mee. Uit overtuiging misschien niet, maar als ze even nadenken zien ze wel een goede reden. Eigenbelang? Het belang van de wetenschap? Maar ze doen vast mee, je zult het zien. Er lopen daar genoeg ambtenaren rond die ook deze operatie wel weer keurig zullen meemaken. No nonsense.

Onderwijs

Het zal voor een goed functioneren van de besnoeiing - dat is het enige wat bedoeld kan worden met de voorwaardelijke financiering - noodzakelijk zijn ook het onderwijs in de procedure te betrekken. Doet men dan niet, dan kan er gemakkelijk een reeks dummy-onderwijseenheden worden geïntroduceerd waarachter zich het onvoorwaardelijk niet-gefinancierde onderzoek verschuilt. In een omgeving waar het enige product bestaat uit beschreven papier moeten de mogelijkheden tot zoiets niet onderschat worden. Zeker wanneer het inzicht baan breekt dat het belang van de eigen universiteit op de tocht staat, zal met de menselijke zwakheid rekening gehouden moeten worden. Wie garandeert dat er niet al aan aantal van zulke onderwijscomponenten bestaat? Wie op het standpunt staat dat het onderzoek een wezenlijke component is voor het universitaire onderwijs zal vaak moeite hebben bepaalde activiteiten toe te rekenen aan het een of het ander. Het geweten is soms snel aangepast. En het kan niet moeilijk zijn onopgemerkt een onderwijsprogramma samen te stellen dat voor de student vier jaren vergt en voor de begeleidende staf x uren, terwijl het in feite drie jaar is en drie kwart van x. Dat levert een winst van één kwart van x voor onderzoek. Om de onderzoekstijd waterdicht te definiëren moet dus ook de onderwijstijd exact controleerbaar zijn. Daar wordt al aan gewerkt. De inspectie is al aangekondigd. Een aantal van de collega's maakt de borst alweer nat.

De onderlinge naijver tussen de vakgroepen en faculteiten is voorlopig misschien voldoende garantie dat de bedoelde corruptie niet zal optreden, maar zonder controle is het systeem lek.

Selfpromotion

De instelling die haar personeel ziet slinken is daar natuurlijk niet mee gediend. Is het niet te verwachten dat zij zal gaan denken, dat haar hoog gewaardeerde hoogleraren en overige wetenschappelijke medewerkers haar belang maar kwalijk hebben behartigd? Hadden er niet meer en betere voorstellen moeten worden geformuleerd, zelfs al was er een beperking vooraf gesteld aan het totaal van de te beschermen onderzoekstijd? Het stond immers tevoren al vast dat, ook al zouden niet alle afdelingen meedoen, toch dat absolute kwantum gemakkelijk overschreden zou worden. Heeft iedereen wel voldoende zijn best gedaan?

De procedures rond de voorwaardelijke financiering zijn gekozen binnen de vanouds bekende toestand: een hoogleraar heeft als voornaamste streven zichzelf, temidden van zijn eigen omgeving en in de landelijke en mondiale context, te profileren als van overwegend wetenschappelijk belang. Het gaat hem niet om zijn salaris. Daarvoor werkt hij niet. Als hij daarvoor werkte zou de abstracte waarde van zijn wetenschappelijk werk wegsmelten. Zijn werk is ook geen kwantitatief meetbare grootheid: hij werkt net zo goed altijd als nooit. De wetenschap is een alles overstijgende categorie waarvoor het hele leven, meestal samen met dat van vrouw en kinderen, wordt ingezet. Wetenschap, dat is iets als kunst. Meten wat het resultaat waard is is onmogelijk. Het werk eraan is geen middel maar een levensvervulling. Dit zelfontwerp van de wetenschapper heeft evenveel positieve als negatieve kanten. Natuurlijk is de wetenschapper evenzeer hogepriester als de kunstenaar. Het is alleen treurig dat dat, door de nood van de omstandigheden, te eigener verdediging geroepen moet worden door de betrokkene in plaats van uit eerbied door zijn omgeving.

De universiteit als instituut, gekenmerkt door een hiërarchische organisatie en een bestuursstructuur, vaart al eeuwen op het kompas van dat zelfontwerp en de selfpromotion van de wetenschappers. Zij maakt gebruik van de energie die daarin is samengebald. Het mechanisme zorgt onbezoldigd voor de reputatie van de instelling en vanzelfsprekend tevens voor de verwezenlijking van haar doel. Hoewel, dat doel, hoe staat het eigenlijk met dat doel? Wie praat over nadeel voor de instelling moet niet schrikken als hij over haar doel iets in het midden moet brengen.

Taak en plicht

De universiteit is de bakermat van het wetenschappelijk onderzoek. De ontwikkeling van de wetenschappen voltrekt zich aan de universiteiten. Nieuwe disciplines worden gesticht doordat er leeropdrachten voor worden geformuleerd aan instellingen van wetenschappelijk onderwijs. Je zou zeggen: wetenschap houdt zich bezig met een of andere werkelijkheid en aangezien de werkelijkheid objectief is, zal ook objectief gegeven zijn welke de verzameling is van de mogelijke wetenschappen. Maar dat is niet waar. Wat werkelijkheid is wordt overwegend bepaald door theorieën in ons hoofd. Daarom is de ontwikkeling van de wetenschappen geen gebeurtenis uit de natuurlijke historie maar uit de cultuurgeschiedenis. Goed, er zijn leeropdrachten. Wat is de taak van iemand die een leeropdracht bekleedt? Hij moet onderwijs geven in het vak dat in zijn opdracht is genoemd. Hij interpreteert die opdracht, bepaalt dus wat het vak inhoudt, en geeft daar lessen over. Hij doet ook onderzoek in dat vakgebied, want de inhoud van een wetenschap kan niet anders gekarakteriseerd worden dan als een pakket van vragen. Zonder onderzoek kan niemand een wetenschap representeren en dat mag je toch wel eisen in het hoogste onderwijs dat onze beschaving kent. Bij het werven van hoogleraren wordt m.b.t. de taakstelling ook altijd gesproken over zowel onderzoek als onderwijs. Onderzoek en onderwijs zijn de twee poten van de plicht en van de rechtspositie van de hoogleraar. De leeropdracht vindt zijn ontstaan, althans haar formele status, buiten de persoon van haar bekleder. Dat wil zeggen: de universiteit heeft de verantwoordelijkheid voor de instelling ervan en daardoor de plicht om te garanderen dat iedere hoogleraar de mogelijkheid heeft om zowel onderzoek te doen als onderwijs te geven. Niet geconditioneerd door een voorwaardelijke financiering of andere kwalijke manipulatie. Zij heeft ook de plicht om antwoord te geven als iemand vraagt: waarom hebben jullie die leeropdracht? Omdat op die vraag geen afdoend antwoord is te geven, wordt zij nooit gesteld en is de leeropdracht een absolute grootheid. De bekleder van de leeropdracht hoeft zich niet te verantwoorden voor zijn bestaan in die categorie. Hij hoeft alleen zijn vak te beoefenen en te onderwijzen. Als de cultuurgeschiedenis, die evenzeer de geschiedenis is van de vergissingen als die der geniale progressie, het met zich mee zal brengen dat die leeropdracht over een aantal jaren niet meer bestaat, betekent dat niet dat ze als historisch verschijnsel zonder betekenis is geweest. Zoals de kunst en de religie dient de wetenschap voor zichzelf. Als de maatschappij voor wetenschap kiest, weet ze dus bij deze wat ze doet.

Even terzijde. Wetenschap kan natuurlijk nut afwerpen door haar technische toepasbaarheid. En het is mogelijk als kruidenier of als worstfabrikant, eenmaal beschikkend over het geld en de macht, te besluiten wetenschap alleen met het oog daarop in je machtsgebied toe te laten. Ja zelfs om ze te bestrijden als ze aan je domme eisen niet beantwoordt. Maar dat betekent niet dat dat haar cultuurhistorische zin is. Naar haar wezen is de wetenschap, zo goed als de kunst, zo goed als de religie, haar eigen doel. In dezelfde mate als de de wereld en de mens hun eigen doel zijn. De moraal van de wetenschap is de wetenschap. Weten staat boven goed en slecht. Wetenschap beknotten vanwege de mogelijkheid misbruik te maken van de resultaten is even dwaas als de menselijke voortplanting te belemmeren uit vrees voor bv. criminaliteit.

In het voorgaande ligt opgesloten dat een hoogleraar nooit de taak kan hebben het bewijs te leveren dat zijn bezigheden zinvol zijn. Dat moet eerder de universiteit bewijzen die er verantwoordelijk voor is dat hij daar een functie uitoefent. Wanneer een bepaalde interpretatie van zijn vak ongewenst is kan dat alleen maar blijken uit domme, want in wezen op oneigenlijke gronden stoelende, politieke keuzes of uit een openbare, anarchistische wetenschappelijke discussie. Als iemand daarin een beslissing wil nemen moet hij beschikken over macht. Macht is geen wetenschappelijke categorie. Omdat lobby een handelingspatroon is binnen een machtsdomein, is het een bezigheid die niet kan behoren tot een wetenschappelijke taak. De noodzaak tot zelfhandhaving van de wetenschapper is een niet meer weg te denken aspect van het wetenschappelijk bedrijf. Het is een teken aan de wand voor zijn toekomst.

De conclusie: een hoogleraar kan niet de taak hebben zijn vak te verdedigen in een politiek milieu waar beslissingen worden genomen over het wetenschappelijk bedrijf. De voorwaardelijke financiering is een politiek mechanisme waaromtrent een worstfabrikant de schijn wekt dat het op wetenschappelijke argumentatie stoelt. Die worstfabrikant is een oplichter. Wie aan zijn barbarij meewerkt weet bij deze wat hij doet. Als hij het al eerder wist is hij ook een oplichter.

Evaluatie van Onderzoek

Het doel van de universiteit is universitair onderwijs te geven, het in functie daarvan noodzakelijke onderzoek te verrichten en daarnaast alle overige taken te vervullen die zij op grond van overeenkomsten met derden op zich heeft genomen. Laten we ons beperken tot haar hoofdtaak: universitair onderwijs te geven en het daarvoor noodzakelijke onderzoek te doen. Hoe universitair onderzoek intern gekenmerkt is kan alleen door de universiteit bepaald worden. De maatschappelijke organen als universiteitsbestuur, parlement en regering hebben uiteraard het recht te bepalen waar het over moet gaan, maar hoe het daarover gaat is niet hun competentie. Er is in dit opzicht een grote overeenkomst tussen kunst en wetenschap en het is daarom ook niet verwonderlijk dat er even grote problemen over ontstaan. Zoals bv. de vraag wanneer het goed is, waarvoor het dient, hoe het geëvalueerd moet worden, hoe je moet uitrekenen wat het kost, hoeveel geld ervoor moet worden opzijgelegd, wat we er wijzer van worden, waarom er iets moet zijn dat niet door iedereen of zelfs maar door de meerderheid begrepen wordt. Ambtenaren redden zich uit de problemen door van de universiteit net als van de kunst een worstfabriek te maken: dit moet eruit komen en dit is de prijs; als wij niet duidelijk kunnen zien dat het worst is, dan geven we er geen cent meer voor uit, heel bijzondere gevallen voorbehouden als een prijs voor Ivens op een moment dat hij niet meer gevaarlijk is of, in bepaalde gevallen, de P.C. Hooftprijs. En naast het universitaire bedrijf moet maar eens een gewoon begrijpelijk meetlatje gelegd worden, zodat we de helft van al die onbegrijpelijk dingen kunnen afschaffen. Duidelijke onderzoeksplannen, de lui zelf laten zeggen wat goed is en daarvan iedere keer een kleiner stukje goedkeuren. Ze gaan gegarandeerd onderling op de vuist en dan kan zelfs een aangeschoten ambtenaar beslissen wat er moet gebeuren.

De gremia worden gesticht. Wat daartoe een ingeschapen kwaliteit heeft drijft naar boven en naar de macht, heel integer, zich van niets dan goede bedoelingen bewust, maar grondig geperverteerd door de dwaze gedachte dat alles gewogen kan worden als worst.

Waartoe, waartoe

Geld moet ergens voor dienen als je het uitgeeft. Daarom wil een directeur van een worstfabriek graag zien hoe het geïnvesteerde geld in relatie staat tot worst. Als je te maken hebt met de productie van geestelijke goederen heb je als worstfabrikant natuurlijk moeilijkheden. Niemand zal er zich over verbazen dat hij uit diep ingeëtste gewoonte en uit ontroerende domheid de geestelijke goederen als worst gaat behandelen. Hoe dom dat is? Neem nou als voorbeeld de taalwetenschap. Met de kennis die een jaar of dertig geleden aan de universiteiten kon worden opgestoken kun je in dat vak vandaag niets meer doen. Er zijn een aantal reddelozen die trachten aan te tonen dat het werk van bepaalde schrijvers uit de negentiende eeuw eigenlijk zeer verwant is met wat wel het kryptanalytische formalisme is genoemd in een poging om althans enige samenhang te brengen in de geschiedenis en het geloof in de zin van al het oude niet helemaal op het spel te zetten. Binnen de moderne taalwetenschap zijn de inzichten zacht gezegd zeer verscheiden. Men is het erover eens dat de taal een menselijke vaardigheid is maar dan houdt de overeenstemming ongeveer op. Het doel waarvoor die taal bestudeerd moet worden en de manier waarop dat moet gebeuren verschilt van persoon tot persoon. Zelfs de vraag of taalwetenschap ergens voor kan of, sterker nog, mag dienen wordt verschillend beantwoord, indien al. Interpretaties van wat bv. algemene taalwetenschap is zijn onderling zo afwijkend dat de studieprogramma's en de onderzoeksthema's op de verschillende instituten vaak nauwelijks vergelijkbaar zijn. Door de verscheidenheid van uitgangspunten is het niet mogelijk de legitimiteit van de vraagstellingen in absolute zin te bepalen.

Dit alles betekent dat er geen wetenschappelijke discussie denkbaar is die een objectieve, uniforme evaluatie van alle verschillende taalwetenschappelijke onderzoekingen in Nederland als uitkomst heeft. Anders gezegd: er bestaat geen schaal waarop die onderzoekingen met elkaar kunnen worden vergeleken en tegen elkaar kunnen worden afgewogen. Het enige wat bereikbaar is is de taalwetenschap zelf, d.w.z. een in beginsel nimmer eindigende discussie over menselijke taal; en over de taalwetenschap zelf. Orde en klaarheid en afronding en definitieve conclusies zijn geheel en al en volslagen onherroepelijk illusoir. Dat is de enige werkelijkheid in de wetenschap. Tot mateloze ergernis van bureaucraten en geldschieters.

Orde brengen in de taalwetenschap is onmogelijk en onnodig. De taalwetenschap is de discussie en de verscheidenheid die we moeten vaststellen. Ook als dat je treurig stemt is er geen alternatief. Tenzij het alternatief van een sterk gezag dat keuzes doet en de verwarrende werkelijkheid disciplineert. Er moet toch iemand zijn die het beter weet? Zo werkt een kultuurkamer.

Wat een ongeduld en wat een onbegrip voor wat er in de geschiedenis van de beschaving allemaal voorvalt. Natuurlijk hoeft er geen orde geschapen te worden. Natuurlijk is het onmogelijk om te zeggen welke richting de juiste is. De geschiedenis gaat experimenteel alle richtingen en wat de beste richting is weet niemand. De geschiedenis heeft een feitelijkheid maar geen moraal. Evenzo de wetenschap. Alleen een domme dictatuur, gepaard met waanwijsheid, kan de behoefte en de aanmatiging hebben daar iets aan te veranderen.

Evaluatie hoe

Met dit alles is natuurlijk niet gezegd dat er geen behoefte bestaat aan een aanvaardbare evaluering. Wetenschap in het luchtledig is niet voorstelbaar. Mensen moeten eten en leven, daarvoor zijn ondersteuningen noodzakelijk die door de maatschappelijke omgeving geleverd worden. Dat geldt voor de landelijke, sociaal-politieke omgeving maar ook voor de situatie binnen een onderzoeksinstituut, zowel voor de universiteit als geheel als voor de afzonderlijke instituten en laboratoria. Het is bekend hoe aan de universiteiten (en in de gremia) de evaluaties tot stand komen. Zo lang als maar enigszins mogelijk is praat men over bijkomstigheden: hoe goed is de naam van de indiener van het te beoordelen project (dat is het resultaat van de vorige beoordeling), hoeveel regels druks tellen zijn publicaties, waar heeft hij geschreven, vonden mensen van onze soort het goed dat het geschreven werd en wat geschreven werd of heeft hij onze goedkeuring niet gevraagd (weer het resultaat van vorige evaluaties; traditie moet er zijn), hoevaak werd indiener geciteerd? Men ziet: alternatieven voor een werkelijke beoordeling van de vraag of er een goed onderzoeksvoorstel voorligt. Als al deze vragen beantwoord zijn moet ook nog de kwaliteit puur worden vastgesteld. Daarvoor kijkt men overigens ook weer naar de indiener die in hoogsteigen persoon met al zijn kwaliteiten op een goudschaaltje wordt gewogen, heel zuiver, heel integer en volmaakt geheim. En volstrekt buiten de orde natuurlijk, want het gaat om zakelijke en allerminst persoonlijke vragen. De eigenwijze neuzen zouden niet gestoken moeten worden in de kwestie of de geleerde wel kan wat hij wil gaan doen. En zijn werkgever zou het niet moeten dulden dat er een situatie is waar het eigen personeel zo in de kraag gekeken wordt. Maar men kijkt toch ook naar het onderzoeksvoorstel. Het is gebruikelijk dat de leden van het gremium worden verzocht met pen en papier en naar hun geweten (d.w.z. zonder dat ze zelfs maar een poging hoeven te doen om zich te rechtvaardigen) een oordeel in punten te geven over: 1. hoe goed vindt u de probleemstelling? 2, hoe goed vindt u de gekozen methode? en nog wat andere inexacte vragen meer. Daarmee wordt gesuggereerd dat de antwoorden niet van politieke maar van zuiver wetenschappelijke aard zijn. Als een bepaald voorstel hoog scoort, betreft het daarom eminent onderzoek.

Is het eigenlijk wel de moeite waard te willen aantonen hoe hoog zoiets scoort op de schaal van de onzin? Wat betreft de probleemstelling kan niets anders gezegd worden dan dat ze ja of nee relevant is. Zijn de gestelde vragen al ergens beantwoord dan is ze irrelevant, zonee dan is ze relevant. Natuurlijk kun je er wel over twisten of iets in hogere of in mindere mate relevant is, mede gezien andere doelstellingen van andere onderzoekingen in het vak. Maar dat is zo'n complexe wereld, wie kan dat allemaal overzien en wiens mening telt daarbij het zwaarst? Gezag? Wetenschap kent geen gezag maar alleen discussie. Een ambtenarenhoofd dat gezag wenst om wetenschappelijke relevantie vast te stellen weet niet waar het over praat. Je kunt er inderdaad alleen maar over twisten. Wat de methode aangaat die gekozen wordt voor het vinden van het gezochte antwoord: die is misschien duur of goedkoop en nog een heleboel dingen meer, maar in termen van evaluatie alleen goed of fout: ze kan ja of nee tot het antwoord voeren, of je kunt het niet zeggen. Wie een oordeel uitspreekt heeft ook de bewijslast. Je moet hem dus niet een geheim stembriefje geven dat plakt van het gehanteerde zuivere geweten. Is het oordeel rationeel, laat het in de openbaarheid werken. En een politieke keuze hoort uiteraard openbaar te zijn.

Politiek

Een onderzoeksvoorstel kan slechts op strikt objectieve manier beoordeeld worden aan de hand van de vragen: wie kan aantonen dat de probleemstelling onjuist of onhelder is (geef het bewijs); wie kan aantonen dat de gekozen methode onjuist is (geef het bewijs). Indien het eerste en het tweede ontbreekt, prioriteer het voorgestelde onderzoek als (gedeeld) eerste. Als teveel voorstellen gelijk eindigen, laat de beslissing over aan aan openbaar politiek lichaam. Een aardige suggestie is: de universiteitsraad. Dan heb je een onvoorwaardelijke financiering en je hebt de hele bureaucratie van de voorwaardelijke financiering niet nodig. Iedere instelling kan dan haar eigen onderzoekspolitiek voeren. Dat de minister minder geld wil geven dan zijn voorgangers in andere tijden is een politieke kwestie op een ander niveau. Dat raakt de universiteit als instelling niet.

Het woord politiek heeft in de universiteit een kwalijke reputatie. Zo lang mogelijk wil men de discussie voeren op een wetenschappelijk vlak, want daar is alles zo mooi objectief. Hoogleraren gruwen bij de gedachte dat de politiek moet beslissen over het belang van hun werk. Wat ze daarbij vaak over het hoofd zien is, dat een wetenschappelijke discussie meestal de naam is voor een verhulde machtsuitoefening door enkele gepreviligieerden.

Het is duidelijk dat het belang van de universiteit eist dat het op professionele wijze wordt behartigd en niet door selfpromotion van op zijn slechtst een aantal wereldvreemde dichters. Het onderzoek, zo noodzakelijk voor de vorming van universitaire studenten, elitaire categorie waarin beschavingen altijd geïnvesteerd hebben, wordt bedreigd door een worstfabrikant. Daartegen zijn maatregelen nodig, gewone efficiënte maatregelen van politiek geschoolde bestuurders die weten hoe het onder die dreiging toegaat. Op die manier moeten ze hun verantwoordelijkheid gestalte geven voor de instelling die zij besturen, niet in hun eigen belang maar in dat van de culturele goederen die zij beheren. En de collega's in het vak die hun handen bevuild hebben moeten zich gaan schamen. Laten ze terugkeren in de republiek. Wij zullen de voorwaardelijke financiering negeren als infame kuiperij, wij zullen de macht afschaffen en de dingen gaan doen die wij nodig vinden. Totdat wij als republiek zullen worden opgeheven. In die eindtijd van onze overbodigheid, tevens het einde van onze beschaving, zullen wij met zekerheid weten wie dat gekozen heeft. Want het zal niet geschreven staan op onze eigen geheime slavenpapiertjes.

Jan van Bakel, Nieuwjaar 1986

 

 

Deze tekst werd bij gelegenheid van Nieuwjaar 1986 in eigen beheer uitgegeven in 50 genummerde exemplaren bij Koninklijke De Leeuw Boekdrukkers Weurt.

Terug naar boven.