Jan van Bakel.



Over P.M. Scheele "Degeneratie"


Terug naar hoofdmenu

Dit is een brief waarop de auteur van "Degeneratie".0 nimmer heeft geantwoord. Nu is het een open brief.

De Heer Peter M. Scheele
p/a Uitgeverij Buijten & Schipperheijn
Valkenburgerstraat 106
1011 NA -- Amsterdam

Nijmegen, 11 december 1997

Zeer geachte Heer Scheele,

Staat U mij toe enkele opmerkingen te maken naar aanleiding -- en na de lezing -- van Uw boek Degeneratie (dat ik in het vervolg hier en daar zal aanduidien met Deg.). Ik maak die opmerkingen in de overtuiging dat ik in de schrijver te maken heb met een ernstig mens met wie men zinvol van gedachten kan wisselen.

U zult mijn reactie niet moeten opvatten als het bekende of verwachte afwijzende gedrag van ''de wetenschap'' die haar heilige huis van zekerheden aangetast ziet door iemand die tegenover haar twijfelachtig geachte uitspraken het geloof in een God plaatst. Ik ben van mening dat iedereen mag zeggen wat hij wil, denken wat hij wil, geloven wat hij wil. Ook Uw opvattingen zijn wat mij betreft respectabel. Wat ik vooreerst en vooral wil doen is kanttekeningen plaatsen bij Uw uitspraken over ''de wetenschap''. Ik zet dat woord tussen aanhalingstekens, omdat er, in strijd met wat U schijnt te menen, niet zoiets bestaat als een wetenschap die een mening heeft over overtuigingen en die iets nastreeft als bevordering van een bepaalde wereldbeschouwing.

Ik wil uitgaan van de aanname dat U iets in het midden brengt dat ook volgens Uw inzicht voor de wetenschap relevant is. Toch is het niet helemaal zo duidelijk wat U precies nastreeft. U staat eigenlijk niet binnen de wetenschappelijke discussie want U gebruikt metafysische argumenten en overtuigingen. Maar van de andere kant valt U wel bepaalde wetenschappelijke uitspraken aan -- of iets wat U daarvoor houdt -- en daartoe kan een metafysicus toch eigenlijk weinig aanleiding hebben. Wat kan het een metafysicus schelen wat de wetenschap zegt? Hij houdt zich niet bezig met de verschijnselen maar met hun grond. Als U echter binnen de wetenschap een wetenschappelijke discussie wilt voeren, zou U de taal van de wetenschap moeten spreken. Anders wordt U gewoon niet begrepen. Maar U maakt het de lezer wel moeilijk wat dit betreft. U behandelt diepliggende details en moeilijke onderdelen van de biologie, bij welke gewichtige zaken het weinig zinvol lijkt om door het hele boek heen te spreken over Meesteroplichter Mutatie, Nar Toeval, Oom Transposon enz. Daarmee wekt U de indruk ofwel met de wetenschap te schertsen, ofwel eenvoudige lezers een eindweegs (kleuterjuf-achtig) tegemoet te willen komen.1 Wie niet ernstig geïnteresseerd is zal de details van Uw boek niet lezen of bestuderen en wie dat wel is stoort zich aan zulke oubolligheid.

Wie met de wetenschap wil discussiëren moet zich in zijn opmerkingen bewegen binnen haar wereld en haar grenzen. Niet omdat hij haar moet respecteren, maar omdat hij haar ware aard moet onderkennen. Dat geldt natuurlijk niet alleen voor U maar evenzeer voor bv. Stephen Jay Gould, Wonderful Life (dat U overigens niet citeert). Deze auteur houdt zich inderdaad op veel plaatsen bezig met de wetenschap der paleontologie, maar uit zich ook over haar geschiedenis (wat er gebeurde met haar beoefenaren b.v.) en zelfs over zijn eigen interpretaties van de resultaten van paleontologisch onderzoek. Daartoe hoort een opmerking van hem die ik nou maar uit het hoofd citeer: als je de evolutionaire geschiedenis van de laatste 120 miljoen jaar zou overdoen zou de mens daarbij niet ontstaan. Met deze uitspraak bevindt Gould zich buiten de wetenschap. We kunnen het interpretatie noemen of filosofie, maar wetenschap is het niet. Ook was het geen wetenschap toen Einstein tegenover Niels Bohr c.s. (de quantum-mechanica) opmerkte: God dobbelt niet. Als er bezwaren bestaan tegen uitspraken dient goed onderscheiden te worden of ze behoren tot de wetenschap of niet. Dat is geen muggenzifterij; dat is nodig om te laten zien waar sprake is van op een zeker moment in de wetenschap nog in discussie zijnde hypothesen en waar iemand begint te interpreteren of te fantaseren, uit Goddeloosheid, uit geloof, of uit welke andere buiten-wetenschappelijke standpunten, opvattingen of inzichten dan ook.

Wetenschap is het stellen van hypotheses m.b.t. enige fysische werkelijkheid en het doen van onderzoek om na te gaan of die hypotheses het (voorlopig!) uithouden. Nagegaan wordt hoe in termen van oorzaak en gevolg de waargenomen verschijnselen in de fysische werkelijkheid samenhangen. De medische wetenschap beoordeelt zulke samenhangen alleen met behulp van een statistische theorie, eenvoudig omdat er geen schijn van een mogelijkheid bestaat om binnen het menselijk lichaam precies na te gaan hoe de veranderingen zich voltrekken. De astronomie of de hemelmechanica neemt bepaalde theoretische, onwaarneembare werkelijkheden aan als de zwaartekracht, die we natuurlijk ook nooit hebben gezien, maar waarmee we goed uit de voeten kunnen. (Einstein heeft die niet nodig, als ik het allemaal goed begrepen heb.) Dat is niet eens meer een hypothese, maar eerder een axioma, alleen maar nodig om de grondgedachte van de oorzakelijkheid te redden. Andere fysische wetenschappen gebruiken het (herhaalbare) experiment. 2

De wetenschap beweegt zich dus in de wereld van de verschijnselen, waar de wet van oorzaak en gevolg heerst. Deze wet is een wezenlijk kenmerk van de wereld zoals die door ons wordt waargenomen en is dus allerminst door de wetenschap ingevoerd of gedefinieerd. Een verschijnsel binnen de door ons waargenomen wereld dat zonder oorzaak zou zijn is voor ons eenvoudig ondenkbaar en onvoorstelbaar. Kenmerkend voor de wetenschap is dat zij zich bezighoudt met de analyse en verklaring van oorzakelijke samenhang tussen verschijnselen.

Het is natuurlijk ieders goed recht om op die grond de wetenschap te verwerpen, maar het is onjuist haar te kritiseren met op dit punt onjuiste opvattingen. Dan miskent men haar karakter en dicht men haar dingen toe die haar vreemd zijn. De wetenschap doet geen andere uitspraken dan over onderzoek en over de status van een hypothese na dat onderzoek.

Daarmee ligt de kwestie van de Creator buiten de wetenschap. Zij ontkent noch erkent een God. Wie een Creator binnenbrengt binnen een wetenschappelijke vraagstelling omdat bepaalde verschijnselen niet in termen van oorzaak en gevolg aan elkaar gekoppeld (zouden) kunnen worden treedt daarmee buiten de wetenschap. Hij stelt een einde aan het wetenschappelijk onderzoek, dat er altijd naar moet streven nader onderzoek te doen naar de houdbaarheid van een hypothese over een bepaalde oorzakelijkheid. Daarmee breken is wetenschappelijk gesproken altijd voorbarig.

Het binnenbrengen van de Creator in Uw betoog is dus onwetenschappelijk. U had wat dat betreft dus evengoed kunnen zeggen dat er een door een Creator gestuurde wonder-evolutie werkzaam is waardoor nieuwe genen verschijnen tussen de reeds aanwezige. Als ik U goed begrijp wilt U echter zover niet gaan. Maar waarom eigenlijk niet? Komt dat voort uit een of andere huiver om de wetenschap zonder pardon de rug toe te keren? Het gebruik van het woord onwetenschappelijk is een beetje pijnlijk; dat wordt door iedereen als een verwijt ervaren. Ik begrijp eigenlijk niet hoe U, die de gedachte aan een Creator wilt hanteren om de verscheidenheid der soorten te begrijpen, de weg van de wetenschap kiest om dat te rechtvaardigen. U hebt daarbij de wetenschap toch niet nodig die immers uiteraard andere dingen doet, zonder welke vijandschap overigens met welk geloof dan ook. Dat is hoogstens een eigenschap van een aantal wetenschappers in hun vrije tijd.

Behalve dat U de wetenschap niet nodig hebt is de gedachte aan een Creator dus allerminst in gevaar bij welke uitspraken of resultaten van de wetenschap dan ook. Achter alles wat zij beweert en verklaart kan, filosofisch, metafysisch of religieus gesproken, een Creator worden geplaatst. Zelfs als we de evolutie experimenteel zouden kunnen bevestigen is de gedachte aan een Creator geenszins in gevaar. Als we de hele kosmos tot in details zouden doorzien en begrijpen zou de vraag naar haar grond onbeantwoord blijven.

U weet natuurlijk dat er een Nederlandse filosoof Arnold Geulincx (1625-1669) is geweest die de stelregel hanteerde ''Dat waarvan je niet weet, hoe het gebeurt, dat doe je niet''3 waaruit hij concludeerde dat alles wat wij doen met ons lichaam (een oog sluiten, een hand bewegen) gedaan wordt door God. Ja er zijn er zelfs geweest die, geobsedeerd door de paradox: Iets kan niet bewegen op de plaats waar het is. Iets kan niet bewegen op de plaats waar het niet is, gekozen hebben voor de herschepping door God van ieder voorwerp op iedere seconde. U ziet hoever de metafysica kan gaan en hoever ze zich beweegt buiten de orde van de verschijnselen. Waarom dan dat geharrewar en het verhaspelen van wetenschap met dingen die er niets mee te maken hebben? Waarom die naijver, waarom die jaloezie? Waarom die gedachte dat wetenschap iets hoogs is?

Ik kan slechts concluderen dat Uw boek in wezen een slag in de lucht is. Als U kritiek had willen leveren op bepaalde filosofische uitspraken van wie dan ook, welke (volgens mij op valse wijze) gekoppeld worden aan resultaten van wetenschappelijk onderzoek, dan had U moeten aantonen dat de wetenschap daar geen gronden voor levert. Dat doet U in feite misschien ook wel. In elk geval kan men uit Uw boek concluderen dat er voorshands weinig wetenschappelijke grond is om te denken dat evolutie een sterke hypothese is. Om het zwak te zeggen. Maar schrijf dan liever wetenschappelijk over die kwestie. Wat U nu levert is een in grote lijnen potsierlijk verhaal, 4 waarin het onderscheid tussen filosofie en wetenschap op storende wijze ontbreekt. Als U geloof in de Creator wilt prediken, dan hoeft U niet tegen wetenschap te vechten.

Moeite heb ik met Uw boek ook omdat het al te summier spreekt over ouderdom van aardlagen, daarin gevonden fossielen, en de opeenvolgende -- meen ik toch -- structuren die daarin worden onderkend. De suggestie van aeonen zonder meercellig leven, van de afwezigheid van mensen tussen een menigvuldigheid van dierlijk leven enzovoort enzovoort plaatst ons voor raadsels omdat we de mens als een jonger verschijnsel moeten zien, terwijl U beweert dat die even oud is als alle levende wezens. De grote moeilijkheid is natuurlijk dat Uw gedachte aan de activiteit van een Creator wel moet inhouden dat de ingreep heeft plaatsgevonden in de loop van de geschiedenis en niet daarvóór. Anders zouden we de meest complexe structuren immers ook in de vroegste lagen moeten aantreffen? Ook dat mag U natuurlijk aannemen en misschien is het nog waar ook. Echter: er is wetenschappelijk geen enkele grond voor die gedachte, eenvoudig omdat ze buiten de wetenschap voert.

Van het tweede deel van Uw boek kan gezegd worden dat het de gedachte aan degeneratie in de biologische wereld wel met enige overtuigingskracht naar voren brengt. Maar daar staat tegenover dat het niveau van Uw wijze van presenteren geleidelijkaan lager en lager wordt. De volgende passage windt daar geen doekjes om: ''Het kan niet anders dan dat er de een of andere 'creatie-gebeurtenis' heeft plaatsgevonden. Een programmering van het dna. Het enige redelijke alternatief dat nog overblijft zou zijn: ik-weet-het-niet. Dat vind ik ook best. Maar ondertussen zal ik doorgaan met het uitwerken van deze optie''. (Deg. 143). Alsof het allemaal niet kan schelen. Trouwens: een creatie-gebeurtenis? Dat duidt wel erg sterk op een wonder in de loop van de biologische geschiedenis.

Erger is misschien nog dat Uw beeld van de Creator ten hemel schreiend is. Hoe is het toch mogelijk dat iemand over God kan spreken als over een buitenaards wezen? (Deg. 145 bovenaan.) En kan stellen dat hij niet-organisch is? En hem ter sprake brengen in samenhang met een programmeur (''van nullen en enen'', daar is ook het stereotiepe verhaal weer als in de verte de computer en de programmeur in zicht komt) die echter zelf geen nullen en enen is. Het is eigenlijk te triviaal om over te spreken. Hebt U zich werkelijk nooit diepgaander met de Godsvraag en metafysische kwesties beziggehouden? Ik ken atheïsten die met meer respect over God spreken. Volkomen overbodige en beschamende bladzijden.

En wat kunt U toch, denk ik op het einde, bedoelen met de uitspraak dat de evolutietheorie helemaal niet zo wetenschappelijk (meer) is? (Deg. 216). Een theorie is wetenschappelijk voor zover ze functioneert in een wetenschappelijk onderzoek-proces waar ze getoetst wordt. Daar heeft haar waarheidsgehalte absoluut niets mee te maken. In wetenschappelijke zin -- en dan moeten we feitelijk spreken over buiten-wetenschappelijke zin -- is waarheid een interpretatie: over een theorie of hypothese die nog niet gefalsificeerd is. Zolang een theorie nog niet gefalsificeerd is kan men, als men dat per se wil, zeggen dat ze waar is. Maar de wetenschap doet zulke uitspraken niet. Spreekt een wetenschapper zich zo uit dan bevindt hij zich in het vlak van de interpretatie en het gezag van zijn uitspraak is dan nihil. Ik weet wel dat maatschappelijk gesproken zulke uitspraken toch grote invloed en gewicht hebben, maar iemand die zich als wetenschapper gedraagt dient onderscheid te maken.

Ik wil mijn oordeel samenvatten. Het is uitermate te betreuren dat datgene wat U in het midden hebt te brengen niet op een adekwate wijze is gepresenteerd. Feitelijk predikt U een geloof. Daarbij daalt U onwaardig diep af, met als ''hoogtepunten'' de discussie tussen een materialist en Michelangelo (Deg. 203) en, nog erger, de passage over de rode Russische vlag (Deg. 192 vv.) Het hele hoofdstuk 16 is trouwens een beschamend stuk. Onze taal is te beperkt (Deg. 215) kun je niet zeggen na 215 bladzijden druks. Dan moet je zwijgen. Welke woorden kunnen nou gevonden worden om het onderscheid goed aan te geven? Wie de woorden niet kan vinden weet niet wat er aangegeven moet worden. Minimale voorwaarde voor wie een boek schrijft.

Jammer voor de goede zaak. 5 Ik hoop dat ik U toch een dienst doe, ondanks mijn kritiek.

Jan van Bakel

Noten

0. Peter M. Scheele, Degeneratie, Het einde van de evolutietheorie en een wetenschappelijk alternatief, Buijten & Schipperheijn - Amsterdam 1997, 239 blz.
Terug

1. Het gevolg is dat U zichzelf in moeilijkheden brengt: U vergeet dat toeval een onzijdig woord is en spreekt overal over pure toeval i.p.v. puur toeval. Zie b.v. Deg. 139 Genetische drift is pure toeval.
Terug

2. Misschien is het relevant terzijde op te merken dat de zwaartekracht natuurlijk evenzeer volkomen onbegrijpelijk is als alles wat zich in genen afspeelt.
Terug

3. Zie Corn. Verhoeven, Het axioma van Geulincx, Ambo 1973.
Terug

4. Met vaak ook kleutertaal: Laat het maar even tot je doordringen (Deg. 207).
Terug

5. Over de menigvuldige taalfouten, vooral tegen het woordgeslacht, van het type pure toeval (zie boven), de embryo i.p.v. het embryo (Deg. 200), een aantal genen (...) die (i.p.v. dat) eerst uit stond (Deg. 177), de evolutietheorie is aan zijn (i.p.v. haar) einde gekomen (Deg. 183), zal ik maar zwijgen.
Terug

Terg naar boven