| 
      | 
    
    
  
       
    Terug naar hoofdmenu   
  
Een ontmoeting
  
 
Laatst op een late zomerdag
 terwijl ik in mijn tuintje lag
 luisterend naar vogelgeluid
 en naar de wind uit west en zuid,
 de wolken zag hoog in de lucht
 die streken voort zonder gerucht,
 laat mij daar brommend zien verschijnen,
 tevoorschijn komen, weer verdwijnen,
 tussen de takken en 't gebladert,
 van verre eerst, dan dicht  genaderd,
 tot recht boven mijn peinzend oog
 - ik sloeg mijn oog tot hem omhoog -
 een zilverwitte vliegmachien,
 zo mooi had ik nog nooit gezien.
 
 Hij zwadderde niet links of rechts,
  maar bleef steeds netjes op zijn weg.
 En toen ik heel nauwkeurig keek,
 dacht ik, dat 't onze Ad wel leek.
 Hij maakte mooi een grote bocht,
 zoals een kraai die ietwat zocht,
 maar zonder vleugelfladderen,
 ja zelfs ook zonder zwadderen.
 Want zwadderen doet geen piloot,
 die valt liever hartstikke dood.
  
 Toen hij gedraaid was kwam hij trug.
 Ik lag nog steeds daar op mijn rug
 en zag de witte vogel weer,
 precies zoals de eerste keer.
 
 Toen is er plots'ling iets gebeurd
 waarvan mij nog de klompe scheurt
 - niet breken, nee, zo erg was  't niet -
 maar toch wanneer men zoiets ziet
 dan wordt men in zijn hart geroerd,
 tis immers toch je jongst gebroert.
 
 U weet wat hondjes wel eens doen
 - die met hun hondse onfatsoen -
 zij heffen links of rechts een poot,
 en wat dan neergutst in de goot
 heeft niemand ooit plezier gedaan.
 Maar zo ist mij toen niet vergaan.
 
 Tis schande ja, ik geef het toe,
 dak daaraan dacht, ik weet niet hoe,
 toen boven mij die vliegpiloot
 mij zijn pilotegroeten bood
 door 't heffen van zijn rechterwing.
 Wie denkt dan aan zo'n hondeding?
 
 Door tlinker raam keek hij opzij.
 Twas Ad. Hij lachte tegen mij.
 
 
 Jan van Bakel
Ga terug 
 
 
 
    |